Jasper Niens
The handicap principle
Jan van der Ploeg
new paintings
10.11.2007 — 01.12.2007
Jasper Niens: the handicap principle I, West, November 2007.
Interview door Nathalie Hartjes 1-11-2006
(voor Tubelight).

Op zoek naar een typisch kunstenaarsatelier in het Rotterdamse Charlois loop ik de plek van bestemming haast voorbij: Studio Pompstraat. De voormalige autogarage is helemaal opgeknapt en zelfs voorzien van een blits logo. In de wat rommelige straat valt Studio Pompstraat zo uit de toon dat het bij mij in een blinde vlek terechtkomt, verrast door de strakke uitstraling bel ik naar Jasper Niens’ mobiele telefoon; ‘Volgens mij sta ik voor de deur?’ Ik word binnengelaten en een enorme werkplaats strekt zich voor mij uit, compleet voorzien professionele apparatuur voor houtbewerking, lasgereedschap enzovoorts. De bovenverdieping is vergelijkbaar met een heus kantoor, met hoogwaardige pc’s en een vergader/ tekentafel. ‘Het stereotiepe beeld van de jonge kunstenaar die lijdend op zijn kamertje ideeën uitbroedt is vervangen door een professionele houding in een omgeving van strak ingerichte woonwerkruimtes’ werd vastgesteld door de curatoren van Met Stip, waarin afgelopen zomer ook werk van Niens te zien was in het GEM. De observatie van de curatoren komt precies overeen met wat ik hier aan tref.

Een lange smalle gang met aan weerszijden 24 deuren blokkeerden de entree van de tentoonstelling in het GEM, je moest er doorheen of de tentoonstelling missen. In Enschede staat een oud kraakpand met een gang er dwars doorheen, zodat je de hoek kon afsnijden. Op de Kunstvlaai 2004 stond een lange ronde gang van wit tentdoek met in het midden niets meer dan een kale grasvlakte. Jasper Niens maakt grote bouwwerken, of beter gezegd architectonische ingrepen. “Eigenlijk ben ik hier pas in het laatste jaar van de academie mee begonnen, daarvoor was ik alleen maar aan het schilderen. Ik vond dat te weinig opleveren, dan hang je een schilderij aan een wand en ben je klaar. Mijn werk komt heel erg voort uit de plek, ik heb die context nodig. Dat was ook mijn irritatie geweest aan schilderkunst. Je presenteert het werk altijd in een bepaalde context, er is een wand, een beschouwer in een bepaalde omgeving, maar het hoe en wat daarvan weet je niet terwijl je het maakt. Toen ik dit feit wilde uitlichten maakte ik als het ware mijn laatste ‘schilderij’. Dat was een verplaatsbare wand met een lamp er op. Dat was de breuk, daarna heb ik ook niet geschilderd. In zekere zin staat een schilderij nooit op zichzelf, het is afhankelijk van de uiteindelijke presentatie waar je niet altijd invloed op hebt. Ik wilde iets maken wat op zichzelf staat, niet anders kan bestaan. Een schilderij heeft geen wortels, ik heb een die houvast nodig om een sluitend ding te maken. Met een schilderij lukte mij dat niet.”

Vanuit het verlangen naar context maakt Niens niet langer meer werken die van de ene naar de andere ruimte verplaatst kunnen worden, maar interventies zijn in een bepaalde ruimte. Eerst in het klein, bijv. een auto doorsneden door een tunnel, nu steeds meer grote architectonische ingrepen in gebouwen zoals de recente installatie van deuren in het GEM. “ Mijn werk verplicht participatie, je kunt er ook voor kiezen om er niet in of doorheen te gaan, maar dan mis je het werk en zoals in het GEM ook de rest van de tentoonstelling. Je kunt het niet passief aanschouwen, je moet er iets mee. Ik zoek naar dat uiterste.”

Niens tornt in zijn werk aan de functionele helderheid die in de Nederlandse openbare ruimte zo vanzelfsprekend is. “De strakke regelgeving in Nederland zorgt ervoor dat op het moment dat je een ruimte in komt de toe- en uitvluchtwegen direct duidelijk zijn. Ruimtes worden zo gemaakt dat je er snel doorheen kan, dat wil ik juist niet. Ik wil een zekere desoriëntatie creëren, een ruimte maken die bekend oogt maar waar je toch verdwaald in raakt. Een herdefiniëring van de ruimte mogelijk maken door een verrassingselement er in te verwerken, waardoor je ermee geconfronteerd wordt hoe je je in een bepaalde ruimte eigenlijk hoort te gedragen.”

Een terugkerend element in het werk van Niens is het model van de tunnel, het zijn plekken waar je doorheen moet, waar het einde niet zichtbaar van is en waar je bij voorkeur met meerdere personen tegelijk bent. “Een tunnel is een non-plek, een manier om een noodgedwongen afstand te doorkruisen, maar meer ook niet. Daarvan probeer ik een actieve ruimte van te maken, niet alleen een plek waar je door heen moet, maar waar je ook kan zijn. Eigenlijk ben ik op zoek naar ruimtes die minder strikt zijn ingedeeld, waar de gewoonte eruit is. Hoe mensen er op reageren hangt af van hoe dicht ze op elkaar staan, of het heel licht of juist donker is, etc. Dat soort factoren bepalen hoe je je voelt en verhoudt tot de ruimte, maar ook ten opzichte van de anderen in die ruimte. Doordat mijn ruimtes anders zijn dan verwacht raken de bezoekers eerst even helemaal van hun apropos. Dat wordt ook uitgespeeld in relatie tot elkaar. Ze gaan een gek soort giechelgedrag vertonen, bijna flirterig.”

De sturende werking van architectuur is echter niet het onderwerp van Niens’ werk, maar een middel om een verloren gegane spanning weer terug te vinden. “Strikt gezien is de vormgeving van ruimte vooral bepaald door de heersende regelgeving. Deze heeft alles te maken met veiligheid, brandveiligheid, inbraakgevoeligheid etc. Al die zaken zorgen ervoor dat er ruimtes ontstaan die té overzichtelijk zijn, waar geen hoekjes meer zijn, of ruimte is om te verdwalen. Dat mag niet meer, het is te gevaarlijk. Maar juist op de onveilige plekken is een speciale spanning te ontdekken, bijvoorbeeld in fabriekshallen of enorme bouwputten. Eigenlijk vind ik de natuurlijke omgeving, in al zijn ruwheid, nog het mooiste. Een bos of een berg is er niet op gemaakt veilig te zijn. Daar ga je veel bewuster om met de vanzelfsprekende risico’s.”

“Door regelgeving uit veiligheidsoverwegingen worden de stedelijke ruimtes steeds meer ontkleed van hun risicovolle eigenschappen. Ik ben echter niet bezig gevaarlijke architectuur te maken, maar om af te komen van al die regels en terug te gaan tot waar het om gaat. Jezelf opnieuw verhouden tot waar je bent. Ik denk ook dat als bijvoorbeeld alle stoplichten worden afgeschaft, er veel minder ongelukken zouden gebeuren omdat je juist bewust bent van het risico. Als je omgevingen bouwt die compleet veilig zijn vergeet je erover na te denken waarom die regels ooit verzonnen zijn, en dan zijn die regels ook niet meer actief. Ik ben wel benieuwd hoe het zou zijn als er wijken zouden bestaan waar je kunt doodvallen of verbranden. Dat je niet wordt betutteld, maar je eigen keuzes moet maken. Plekken waar je wordt terug geworpen op waar het eigenlijk om draait en dat is het beschermen van je leven.”

Bij voorkeur maakt Niens zijn werk zo subtiel dat het naadloos opgaat in de omgeving. “Ik wil niet dat mijn werk een signatuur heeft. Mijn belang ligt in het feit hoe er mee wordt omgegaan, hoe mensen erop reageren. Mijn werk moet andere zaken zichtbaar maken dan het werk zelf. Ik probeer ook steeds mijn vakmanschap te verbeteren, een werk mag niet opvallen omdat het knullig is gebouwd. Deze werkplaats is voor mij heel belangrijk om mijn werk nog beter te kunnen uitvoeren. Idealiter zou het onzichtbaar moeten zijn. Ik denk wel eens dat een kunstwerk zou moeten werken als een bril. Een goed passende bril zie je niet als je hem draagt, maar zonder die bril zie je weer heel weinig van de wereld.”

Friederike Nymphius
Minimalism and After
DaimlerChrysler Contemporary, Berlijn


Sinds 1997 gebruikt Jan van der Ploeg Grip in zijn schilderijen. Dit motief is een ready-made in de vorm van een horizontale rechthoek met afgeronde hoeken, afkomstig van de handgrepen in kartonnen verhuisdozen. Het is essentieel voor de kunstenaar dat dit een gemakkelijk herkenbare, alledaagse vorm is, die hij kan verplaatsen binnen de context van zijn schilderijen zonder enige verandering te hoeven aanbrengen. Linguïstisch heeft het woord Grip een vergelijkbare aantrekkingskracht. Het heeft dezelfde betekenis in het Nederlands en in het Engels, en op deze wijze kan het 'internationaal' worden gebruikt. Grip is het enige uitgangspunt, de enige module die Van der Ploeg gebruikt in zijn werk, variërend van de muurschilderingen, aangepast aan hun architectonische omgeving, tot zijn kleine, intieme schilderijen op doek. Van der Ploeg’s eerste Grip-werken verschenen in 1997 op de muren van gebouwen en achtertuinen in Amsterdam. Ze werden samengesteld uit schematische figuren, gezichten of leestekens, en hadden het karakter van een tag, de persoonlijke parafen van graffiti kunstenaars die worden gebruikt om hun werk te signeren of een gebied af te bakenen. De link met tags lijkt terecht, Van der Ploeg’s Grip is nu zijn handelsmerk of logo geworden. Het werk van Van der Ploeg ligt verankerd in Piet Mondriaan’s Neoplasticisme en de De Stijl beweging rond Theo van Doesburg. Het verband wordt versterkt door zijn concentratie op het schilderen, wat anachronistisch en traditioneel is in de hedendaagse terminologie, en in zijn gebruik van muurschilderingen als een creatieve uiting, hoeft men alleen maar te denken aan Van Doesburg’s ontwerpen voor de Amsterdamse Universiteit. Van der Ploeg's muurschilderingen bestaan uit verschillende lagen verf, waarmee een vergelijkbare zachte, gladde textuur ontstaat als in zijn schilderijen op doek. De kunstenaar heeft een kleur vocabulaire ontwikkeld, bestaande uit zwart, wit en contrasterende tonen als roze, paars en oranje. Dit versterkt verder de indruk dat kleur wordt gereduceerd tot oppervlakte. En toch creëert de combinatie van verschillende kleurvelden met precies gerelateerde verhoudingen een opmerkelijke driedimensionale kwaliteit. De kleuren lijken niet ingebed in de bovenlaag van het oppervlak, maar ontwikkelen een volume die niet de omringende ruimte verandert, maar deze juist in zich opneemt. De muurschilderingen van Van der Ploeg zijn in staat ruimte te creëren, zowel in afmetingen, verhoudingen als in kleur, maar zonder dit visueel uit te drukken in de zin van perspectief. Space-painting zou een toepasselijke term hiervoor zijn. Essentieel hierin is dat alle extra details, zoals deurstijlen, in de schilderingen worden geïncorporeerd. Dit benadrukt het driedimensionale effect van de werken en geeft ze een sculpturaal accent. Schilderen als ware het beeldhouwen was een van de belangrijkste ontwikkelingen van de protagonist van Minimal Art Elsworth Kelly. De schilder wilde van het schilderij een object maken, en dit leidde in de jaren ’60 tot de shaped canvas waarin de innerlijke structuur van het werk een kunstobject werd, bevrijd van alle connotaties. Concepten geïntroduceerd door Elsworth Kelly zoals colour as shape en shape as form zijn van toepassing op de muurschilderingen van Van der Ploeg. Een belangrijk element in Van der Ploeg's schilderijen is variatie. Het brede gebied van mogelijkheden die de kunstenaar weet te vinden is voortdurend verrassend en verbazend en lijkt onuitputtelijk. Iedere muurschildering is verschillend in de keuze van kleur, formaat, detail en combinatie van Grips. Op deze wijze kunnen de schilderingen ornamenteel lijken, driedimensionaal, plat of dynamisch als resultaat van de uitgerekte vorm. Ze hebben een verschillend effect op iedere locatie. Soms hebben ze de funktie van een architectonisch sleutelstuk, zonder welke de architectuur haar spanning niet zou kunnen vasthouden. Het is belangrijk voor Van der Ploeg dat het originele formele model kan worden herkend en dat de funktie van ‘teken’ wordt vastgehouden. De Amerikaanse kunstenaar Richard Artschwager vond al in 1967 een formele module, die op eenzelfde wijze funktioneerde. Hij gebruikte zijn pastel-gevormde zwarte Blp , net als Van der Ploeg, in relatie tot graffiti tags en logos. De Blp was visueel ordinair en zonder enige connectie in termen van inhoud, en was bedoeld om onderdeel te worden van markeerpunten in de alledaagse realiteit met als enige doel er zonder reden naar te kunnen kijken. Als de Blp of de Grip worden gezien als logos, dan markeren ze de geografische bewegingen van de kunstenaars, waarmee een netwerk wordt gevormd. Tegelijkertijd, zijn ze de meest universele verbinding en het duidelijkste linguïstische statement die de kunstenaar kan vinden. Jan van der Ploeg's Grips verbinden schilderkunst, beeldhouwkunst, systeem en seriematigheid. Ze passen in de alledaagse werkelijkheid in hun totale effect, en funktioneren als tekens en ornamenten, zowel als in de schilderkunstige illusie. De Grips zijn een ontwerp dat formele reductie toestaat, maar ook en tegelijk onuitputtelijke variaties. Ze creëren een maximum effect met een minimum aan artistieke bronnen.