Thuistezien 247 — 26.04.2021
Jan Hendrik Ritter
Laws of Form 2019
Laws of Form 2019
Jan Hendrik Ritter is gefascineerd door de geest van George Spencer-Brown. In deze presentatie demonstreert hij hoe de wiskundige modellen uiteengezet in ‘Laws of Form’ in 1969 fundamenteel zijn voor de toepassing op recht. De titel van zijn bevindingen is ‘Normativity Reconsidered’ en het verwijst naar de doorgaanse interpretatie dat recht betrekking heeft op normativiteit als wat hoort, of wordt verwacht, te gebeuren. Wiskunde, daarentegen, heeft betrekking op objectieve wetten over ‘wat is’. Dit schijnende verschil tussen voorschrijving en beschrijving zou de reden kunnen zijn voor de terughoudendheid van rechtsgeleerden ten opzichte van Laws of Form.
Ritter stelt echter dat het een misvatting is. De (wiskundige) Laws of Form zijn niet slechts beschrijvingen — ze zijn geboden. Ze bieden een code voor het omgaan met de paradoxen van legaliteit waar recht het hoofd aan moet bieden. In principe gaat elke situatie dat het recht bestudeert over of iets legaal of illegaal is, en kristalliseert het vervolgens tot een rechterlijk bevel; een code die dan het perspectief vormt naar de wereld toe, zoals het is. Net als dat wiskunde zowel normatief als objectief is, bewijst recht even objectief te zijn als normatief.
Naar aanleiding van de paradoxale notie van normativiteit volgt de paradoxaliteit van legaliteit. Ritter legt uit hoe normaliter legaliteit wordt uitgewezen door beroep te doen op steeds hogere normen van rechtvaardiging, door bijvoorbeeld te verwijzen naar verordeningen van overheidsinstanties, dan wel naar parlementaire wetten, dan wel naar de grondwetten die dáárboven zweven, uiteindelijk internationale wetten etc. Soms wordt legaliteit ook wel circulair gerechtvaardigd, waar wetboeken verwijzen naar andere wetten, welke elkaar reguleren.
De epistemologische stap die niettemin over het hoofd wordt gezien is het feit van wat er gebeurd wanneer zulke systemen worden opgesteld, namelijk door continu onderscheid aan te brengen. Onderscheid is de oorzaak van de onontkoombare paradox tussen legaal/illegaal, omdat wanneer er een onderscheid gemaakt wordt over ‘wat legaal is’, die verordening impliciet een illegaliteit creëert vanuit het tegenovergestelde perspectief. Geïnspireerd door filosoof Jacques Derrida (‘Force of Law: The Mystical Foundation of Authority’, 1989), zouden we derhalve het idee van de paradox moeten omarmen. Enkelvoudige noties van rechtvaardigheid, omgezet tot wetten, kunnen niet simpelweg op situaties worden toegepast, aangezien deze handeling juist de reden is voor de paradoxaliteit. Absolute rechtvaardigheid zal aan elke situatie ontsnappen, net als een asymptoot.
Hier treedt het concept van de geest aan. Spencer-Brown’s term ‘re-entry’ is de stap die plaatsvindt nadat er een onderscheid is gemaakt, en welke een nieuwe situatie vormt, met een nieuw binnen en buiten, of recht en onrecht. Het overstijgen van de paradox houdt in dat men het voortdurende recreëren, her-binnentreden, accepteert, en dat het een illusionair idee is toe te werken naar een absolute notie van recht of legaliteit. Derrida definieert een geest als ‘Men kan haar komen en gaan niet beheersen omdat zij begint door terug te komen.’ In andere woorden: door de Laws of Form zien we dat recht de samenleving niet kan vormgeven, maar slechts bespoken. Als de wereld zichzelf wil beschrijven, verandert het zichzelf door onderscheid of definitie te moeten aanbrengen. Iets is altijd aan het rondzweven, wachtend om gezien te worden.
In de discussie worden er een aantal bedenkingen geopperd over Ritter’s vergelijking tussen Spencer-Brown en Derrida, waar ze een verschillend standpunt verkondigen ten opzichte van kennis. Waar Spencer-Brown wel onderschrijft dat er een Platonische bron van kennis is, namelijk onderscheid, is Derrida’s argument één van radicaal scepticisme.
Jan Ritter is onderzoeks- en onderwijsassistent bij zowel de voorzitter privaat- en handelsrecht, als juridische theorie aan de rechtenfaculteit van University of Fribourg, Zwitserland. Hij is zijn PhD-scriptie aan het voorbereiden over de integratie van mensenrechten tot handelsrecht en haar methodologische uitdagingen. Hij is redacteur en mede-oprichter van het tijdschrift Cognitio – Studentisches Forum für Recht und Gesellschaft.
Tekst: Yael Keijzer
Ritter stelt echter dat het een misvatting is. De (wiskundige) Laws of Form zijn niet slechts beschrijvingen — ze zijn geboden. Ze bieden een code voor het omgaan met de paradoxen van legaliteit waar recht het hoofd aan moet bieden. In principe gaat elke situatie dat het recht bestudeert over of iets legaal of illegaal is, en kristalliseert het vervolgens tot een rechterlijk bevel; een code die dan het perspectief vormt naar de wereld toe, zoals het is. Net als dat wiskunde zowel normatief als objectief is, bewijst recht even objectief te zijn als normatief.
Naar aanleiding van de paradoxale notie van normativiteit volgt de paradoxaliteit van legaliteit. Ritter legt uit hoe normaliter legaliteit wordt uitgewezen door beroep te doen op steeds hogere normen van rechtvaardiging, door bijvoorbeeld te verwijzen naar verordeningen van overheidsinstanties, dan wel naar parlementaire wetten, dan wel naar de grondwetten die dáárboven zweven, uiteindelijk internationale wetten etc. Soms wordt legaliteit ook wel circulair gerechtvaardigd, waar wetboeken verwijzen naar andere wetten, welke elkaar reguleren.
De epistemologische stap die niettemin over het hoofd wordt gezien is het feit van wat er gebeurd wanneer zulke systemen worden opgesteld, namelijk door continu onderscheid aan te brengen. Onderscheid is de oorzaak van de onontkoombare paradox tussen legaal/illegaal, omdat wanneer er een onderscheid gemaakt wordt over ‘wat legaal is’, die verordening impliciet een illegaliteit creëert vanuit het tegenovergestelde perspectief. Geïnspireerd door filosoof Jacques Derrida (‘Force of Law: The Mystical Foundation of Authority’, 1989), zouden we derhalve het idee van de paradox moeten omarmen. Enkelvoudige noties van rechtvaardigheid, omgezet tot wetten, kunnen niet simpelweg op situaties worden toegepast, aangezien deze handeling juist de reden is voor de paradoxaliteit. Absolute rechtvaardigheid zal aan elke situatie ontsnappen, net als een asymptoot.
Hier treedt het concept van de geest aan. Spencer-Brown’s term ‘re-entry’ is de stap die plaatsvindt nadat er een onderscheid is gemaakt, en welke een nieuwe situatie vormt, met een nieuw binnen en buiten, of recht en onrecht. Het overstijgen van de paradox houdt in dat men het voortdurende recreëren, her-binnentreden, accepteert, en dat het een illusionair idee is toe te werken naar een absolute notie van recht of legaliteit. Derrida definieert een geest als ‘Men kan haar komen en gaan niet beheersen omdat zij begint door terug te komen.’ In andere woorden: door de Laws of Form zien we dat recht de samenleving niet kan vormgeven, maar slechts bespoken. Als de wereld zichzelf wil beschrijven, verandert het zichzelf door onderscheid of definitie te moeten aanbrengen. Iets is altijd aan het rondzweven, wachtend om gezien te worden.
In de discussie worden er een aantal bedenkingen geopperd over Ritter’s vergelijking tussen Spencer-Brown en Derrida, waar ze een verschillend standpunt verkondigen ten opzichte van kennis. Waar Spencer-Brown wel onderschrijft dat er een Platonische bron van kennis is, namelijk onderscheid, is Derrida’s argument één van radicaal scepticisme.
Jan Ritter is onderzoeks- en onderwijsassistent bij zowel de voorzitter privaat- en handelsrecht, als juridische theorie aan de rechtenfaculteit van University of Fribourg, Zwitserland. Hij is zijn PhD-scriptie aan het voorbereiden over de integratie van mensenrechten tot handelsrecht en haar methodologische uitdagingen. Hij is redacteur en mede-oprichter van het tijdschrift Cognitio – Studentisches Forum für Recht und Gesellschaft.
Tekst: Yael Keijzer