5 rooms by Jasper Niens
A site-specific installation for NADA Miami Beach

Essay by Philip Peters



5 Rooms, modell, Jasper Niens, 2009
Deuren geven toegang tot ruimtes en als zodanig hebben ze een praktische functie. Ze vormen ook de verbinding tussen twee ruimtes, tussen binnen en buiten (soms letterlijk, soms binnen de ene ruimte en buiten de andere) en daarmee verschijnen ook andere betekenissen, met name die van rituele aard: van de ene ruimte naar de andere gaan kan ook overdrachtelijk worden opgevat als een rite de passage, als een overgang tussen twee levensfases, een element in de zoektocht naar kennis en zingeving.

Het werk Five Rooms van Jasper Niens, dat speciaal voor ‘Nada Miami’ is gemaakt (eerder werk van hem was onder meer te zien in het Haags Gemeentemuseum en op Art Forum Berlin), geeft de kijker de gelegenheid om via een aantal deuren in vier verschillende ruimtes te komen die allemaal in verbinding staan met op zijn minst één andere ruimte. De ruimtes zijn allemaal leeg, er is niets te zien. Gewoonlijk hebben ruimtes een functie maar deze ruimtes zijn welbewust functieloos en iedere doorgang, iedere rite de passage, voert als het ware van niets naar nergens. Er is geen verplichte of verkieslijke looprichting, niets staat vast. Als we van de ene ruimte naar de andere gaan verwachten we daar iets aan te treffen en op een kunstbeurs zou dat bijvoorbeeld een of meer kunstwerken kunnen betreffen, maar aan die verwachting wordt niet tegemoet gekomen. Dat geeft het idee dat de architectuur zelf dus het werk moet zijn en dat is ten dele waar. Ik zou zeggen dat de architectuur met deuren en al de voorwaarden schept voor een kunstwerk en dat het eigenlijke werk mede tot stand komt door de inbreng van de bezoeker (zoals in feite ieder kunstwerk pas een kunstwerk wordt als het gecommuniceerd wordt, als er een kijker is). Dan verschuift de betekenis en wordt de ervaring van de ruimte(s) en het gedrag van de bezoeker in het geheel het eigenlijke complete werk. Dat gaat dan niet zozeer over lege ruimtes of over leegte in het algemeen, maar wel over het doorbreken van verwachtingspatronen, de spontane choreografie van het bewegen van de bezoeker door de ruimtes - die per bezoeker kan verschillen - en uiteindelijk misschien toch weer wel over leegte, over visuele, conceptuele en spirituele leegte die naar believen bij associatie kan worden ingevuld maar misschien ook duidelijk maakt dat er, ook op een kunstbeurs met grote hoeveelheden van de meest uiteenlopende kunst, uiteindelijk niets anders werkelijk is dan de labyrintische, subjectieve ervaring, de persoonlijke reactie op de omgeving. In zoverre is dit werk ook een uitspraak over zijn eigen context en omgeving, waarmee het een ambivalente relatie heeft. Waar zo ongeveer ‘alles’ te zien is, krijgt ‘niets’ — de leegte — een polemische betekenis: wie alles wil zien kan zich nergens goed op concentreren en ervaart vooral zintuiglijke verwarring, getemperd door cognitieve herkenning en geruststelling. In dit werk van Niens, waar men niets ziet, wordt de bezoeker op het verkeerde been gezet: er zijn nauwelijks zintuiglijke prikkels, er gebeurt niets en er is al helemaal geen herkenning, want ‘niets’ wordt niet herkend. Je zou kunnen volhouden dat het zelfs niet ‘gekend’ kan worden, maar het kan wel worden ervaren en dat is op deze plek ontnuchterend. Maar deze deprivatie zou ook een ervaring van rust, van stilte, kunnen oproepen en dat zelfs in verschillende ruimtes die alleen in formaat een beetje van elkaar verschillen. De herhaling van leegte, waar je in dit werk ook gaat of staat, versterkt dat gevoel. Van zintuiglijke en cognitieve verwarring tot zuivere spiritualiteit kan dit werk van alles oproepen dat aanleiding geeft tot reflectie over kunst, context en het eigen gedrag.

Het werk van Niens is in die zin confronterend en dat geldt voor zijn hele oeuvre, dat op steeds verschillende manieren dagelijkse conventies van ervaring en gedrag aan de orde stelt en problematiseert, zodat duidelijk wordt dat wat we als gegeven beschouwen in wezen helemaal niet vanzelfsprekend hoeft te zijn. In een eerder werk moest de bezoeker zich in een inkeping van een massieve houten constructie op wielen begeven die te zwaar was om door één persoon te kunnen worden bewogen: daardoor raakte de kijker afhankelijk van de welwillendheid van anderen om het gevaarte te helpen duwen, anders kon hij niet naar de andere kant van de ruimte komen. Weer een ander werk liet de bezoeker door een hoge, claustrofobisch nauwe gang lopen en een paar rechte hoeken omslaan tot hij, vol verwachting, in een lege vierkante ruimte terechtkwam. Dit soort werk is, net als het onderhavige, van een bijna oosters karakter: we doen een hoop moeite om ergens te komen maar als we daar zijn aangeland blijkt daar niets te zijn, het alles omvattende niets dat, juist als ergens naar gestreefd is, als ergens moeite voor is gedaan, zowel ontnuchterend als bevrijdend kan werken en een reflectie genereren over het leven als pad op weg naar wat er altijd al was (of juist niet was, die dualiteit is overstegen) maar niet herkend werd.

Philip Peters