Distributors
KP Brehmer, Fred Lonidier, Wendelien van Oldenborgh, Seth Siegelaub, Hannah Weinberger, Charlotte Posenenske, Marja Bloem, Willem de Rooij, Sven Augustijnen, Natasha Hoare, E.C. Feiss & Remco Torenbosch
28.11.2015 — 16.01.2016KP Brehmer, Fred Lonidier, Wendelien van Oldenborgh, Seth Siegelaub, Hannah Weinberger, Charlotte Posenenske, Marja Bloem, Willem de Rooij, Sven Augustijnen, Natasha Hoare, E.C. Feiss & Remco Torenbosch
Distributors
KP Brehmer, Fred Lonidier, Wendelien van Oldenborgh, Seth Siegelaub, Hannah Weinberger, Charlotte Posenenske, Marja Bloem, Willem de Rooij, Sven Augustijnen, Natasha Hoare, E.C. Feiss & Remco Torenbosch
28.11.2015 — 16.01.2016KP Brehmer, Fred Lonidier, Wendelien van Oldenborgh, Seth Siegelaub, Hannah Weinberger, Charlotte Posenenske, Marja Bloem, Willem de Rooij, Sven Augustijnen, Natasha Hoare, E.C. Feiss & Remco Torenbosch
Distributors in West is samengesteld door de kunstenaar Remco Torenbosch en verbindt via sleutelfiguur Seth Siegelaub (1941-2013) werk van oudere kunstenaars aan eigentijdser werk. De tentoonstelling wil kwesties aankaarten rondom de productie en distributie van goederen in de hedendaags economie.
Siegelaub was een pionier in het op de kaart zetten van conceptuele kunst. Zijn positie wordt op dit moment nog eens benadrukt door een overzichtstentoonstelling die in het Stedelijk te zien is. Zijn bijdrage aan Distributors bestaat uit een verzameling historisch textiel met sociale betekenis, die deel is van de Stichting Egress Foundation die hij heeft opgericht.
Naast deze collectie, die zonder veel toelichting wordt getoond, zijn werken van drie oudere kunstenaars te zien. Van Fred Lonidier (1942) is de video Confessions of the Peace Corps uit 1974 te zien waarin hij de rol van een Amerikaanse internationale vrijwilligersorganisatie analyseert. Lonidier werd gevormd door de tegencultuur van de jaren zestig en dat merk je in de kritische en geëngageerde politieke visie van zijn video-essay. Hij combineert zelfkritisch commentaar met foto’s uit de Filipijnen over de hulp die het Peace Corps daar schijnbaar uitvoert. Lonidier concludeert al snel dat het belang van de organisatie niet zit in het bieden van ontwikkelingshulp, maar in het promoten van Amerikaanse invloed en het beschermen van belangen.
Lonidiers uitgebreide analyses zijn te plaatsen in een tijd waarin Frantz Fanon, Karl Marx en Antonio Gramsci gretig geciteerd werden en hun theorieën invloed hadden op de kunstpraktijk. De video is bedoeld om misstanden aan te kaarten zoals de exploitatie en indoctrinatie van de Filipijnse bevolking in naam van Amerikaanse waarden. Dit doel neemt echter niet weg dat de film erg didactisch is en daarmee de tand des tijds wat minder goed heeft doorstaan. De video is ook nog verankerd in het wereldbeeld van de koude oorlog waar de VS geobsedeerd was door het indammen van communistische invloed. Inmiddels is die geopolitieke situatie drastisch veranderd ondanks dat de internationale positie van de VS ongewijzigd is gebleven.
KP Brehmer (1938-1997) paart abstractie aan sociale issues werk dat het midden houdt tussen grafieken en diagrammen en abstracte kunst. Er worden kwesties als de verdeling van inkomen in de VS of de rassenverhoudingen uitgedrukt in sociaaleconomische cijfers mee geïllustreerd. De grafieken hebben ook een abstracte esthetische kracht door de gekleurde staven en cirkels die over de vlakken zijn verdeeld. Toch komt het werk erg didactisch over, waarbij de kunstenaar vooral erg graag wil onderwijzen over misstanden.
Van Charlotte Posenenske (1930-1985), die zich inzette voor het samenbrengen van kunst, politieke theorie en activisme zoals dat in de geest van ’68 gebruikelijk was, is een minimalistische sculptuur te zien. Interessant feit is echter dat Posenenske gaandeweg haar kunstpraktijk opgaf om zich te richten op sociaal werk. Kunst had volgens haar geen invloed in het veranderen van de maatschappij. Die omslag is een merkwaardig element binnen de expo omdat het de idealistische motieven van andere werken onderuit lijkt te halen. Anderzijds stelt het zo ook de zaken op scherp en laat het zien hoe serieus de kunstenaars hun sociale opdracht nemen.
Tegenover deze oudere figuren is er werk te zien van een paar recente kunstenaars. Van Hannah Weinberger (1988) is een geluidsinstallatie opgesteld die een soort kakofonie hanteert als manier om machtsrelaties te analyseren. En van Wendelien van Oldenborgh (1962) wordt de film La Javanaise vertoond op twee verschillende schermen.
De film richt zich op hoe culturele identiteit onderhevig is aan grotere mondiale processen die niet altijd zichtbaar zijn. In de video worden verschillende mensen gevolgd door het toenmalige Koninklijk instituut voor de Tropen in Amsterdam. Wat zij gemeen hebben is dat zij actief zijn in een internationaal en specifiek segment van de kledinghandel, namelijk de distributie van Indisch geverfd textiel naar Afrika door Nederlandse bedrijven. Een Afrikaans fotomodel spreekt met een schrijver en een theoreticus over de opmerkelijke stroom van producten door voormalige culturele en koloniale barrières.
Beelden van het instituut bieden een scherp contrast door te illustreren dat dit soort ‘vrije’ handelspraktijken altijd werden gedomineerd door het Westen. Het statige museum lijkt een nobele plek als verzamelplaats van de schatten en gewoontes van de nieuwe wereld. Er is echter een spanning tussen die westerse paternalistische houding en de onderliggende exploitatiedrift waarbij geld en macht altijd belangrijker zijn geweest dan het brengen van beschaving. Deze koloniale achtergrond wordt aangevuld met nieuwe inzichten. Zo spreekt het Afrikaans model over haar vluchtige jetset leven dat zich afspeelt in een kosmopoliet domein waar grenzen niet lijken te bestaan. Ook heeft zij het over de mengeling van culturele elementen in de verkoop van textiel en haalt als voorbeeld de Afrikaanse Geisha aan. Een look die door stylisten bedacht is om textiel te verkopen en daarbij exotisme gebruikt als verleidelijk verkoopelement. Ondanks het gevarieerde aanbod blijft Distributors op afstand. De oude werken geven je een kans om te kijken naar ideeën van vroeger over de kunstenaar als geëngageerde actor binnen de maatschappij. Alhoewel over die rol nog steeds volop gediscussieerd wordt, lijken de oude strategieën op fossielen uit een tijd die, in vergelijking met nu, veel simpeler oogt, met prettig overzichtelijke geopolitieke verhoudingen. Tegelijk sijpelen thema’s door naar het heden als wij kijken naar de groeiende ongelijkheid, problematische rassenkwesties en de dominantie van het kapitalisme. Vanuit die optiek vraagt onze tijd nog net zo hard als toen om een actievere rol van de kunstenaar, maar het blijft de vraag of wij de methoden van vroeger nog als voorbeeld kunnen nemen voor de huidige kunstpraktijk.
Siegelaub was een pionier in het op de kaart zetten van conceptuele kunst. Zijn positie wordt op dit moment nog eens benadrukt door een overzichtstentoonstelling die in het Stedelijk te zien is. Zijn bijdrage aan Distributors bestaat uit een verzameling historisch textiel met sociale betekenis, die deel is van de Stichting Egress Foundation die hij heeft opgericht.
Naast deze collectie, die zonder veel toelichting wordt getoond, zijn werken van drie oudere kunstenaars te zien. Van Fred Lonidier (1942) is de video Confessions of the Peace Corps uit 1974 te zien waarin hij de rol van een Amerikaanse internationale vrijwilligersorganisatie analyseert. Lonidier werd gevormd door de tegencultuur van de jaren zestig en dat merk je in de kritische en geëngageerde politieke visie van zijn video-essay. Hij combineert zelfkritisch commentaar met foto’s uit de Filipijnen over de hulp die het Peace Corps daar schijnbaar uitvoert. Lonidier concludeert al snel dat het belang van de organisatie niet zit in het bieden van ontwikkelingshulp, maar in het promoten van Amerikaanse invloed en het beschermen van belangen.
Lonidiers uitgebreide analyses zijn te plaatsen in een tijd waarin Frantz Fanon, Karl Marx en Antonio Gramsci gretig geciteerd werden en hun theorieën invloed hadden op de kunstpraktijk. De video is bedoeld om misstanden aan te kaarten zoals de exploitatie en indoctrinatie van de Filipijnse bevolking in naam van Amerikaanse waarden. Dit doel neemt echter niet weg dat de film erg didactisch is en daarmee de tand des tijds wat minder goed heeft doorstaan. De video is ook nog verankerd in het wereldbeeld van de koude oorlog waar de VS geobsedeerd was door het indammen van communistische invloed. Inmiddels is die geopolitieke situatie drastisch veranderd ondanks dat de internationale positie van de VS ongewijzigd is gebleven.
KP Brehmer (1938-1997) paart abstractie aan sociale issues werk dat het midden houdt tussen grafieken en diagrammen en abstracte kunst. Er worden kwesties als de verdeling van inkomen in de VS of de rassenverhoudingen uitgedrukt in sociaaleconomische cijfers mee geïllustreerd. De grafieken hebben ook een abstracte esthetische kracht door de gekleurde staven en cirkels die over de vlakken zijn verdeeld. Toch komt het werk erg didactisch over, waarbij de kunstenaar vooral erg graag wil onderwijzen over misstanden.
Van Charlotte Posenenske (1930-1985), die zich inzette voor het samenbrengen van kunst, politieke theorie en activisme zoals dat in de geest van ’68 gebruikelijk was, is een minimalistische sculptuur te zien. Interessant feit is echter dat Posenenske gaandeweg haar kunstpraktijk opgaf om zich te richten op sociaal werk. Kunst had volgens haar geen invloed in het veranderen van de maatschappij. Die omslag is een merkwaardig element binnen de expo omdat het de idealistische motieven van andere werken onderuit lijkt te halen. Anderzijds stelt het zo ook de zaken op scherp en laat het zien hoe serieus de kunstenaars hun sociale opdracht nemen.
Tegenover deze oudere figuren is er werk te zien van een paar recente kunstenaars. Van Hannah Weinberger (1988) is een geluidsinstallatie opgesteld die een soort kakofonie hanteert als manier om machtsrelaties te analyseren. En van Wendelien van Oldenborgh (1962) wordt de film La Javanaise vertoond op twee verschillende schermen.
De film richt zich op hoe culturele identiteit onderhevig is aan grotere mondiale processen die niet altijd zichtbaar zijn. In de video worden verschillende mensen gevolgd door het toenmalige Koninklijk instituut voor de Tropen in Amsterdam. Wat zij gemeen hebben is dat zij actief zijn in een internationaal en specifiek segment van de kledinghandel, namelijk de distributie van Indisch geverfd textiel naar Afrika door Nederlandse bedrijven. Een Afrikaans fotomodel spreekt met een schrijver en een theoreticus over de opmerkelijke stroom van producten door voormalige culturele en koloniale barrières.
Beelden van het instituut bieden een scherp contrast door te illustreren dat dit soort ‘vrije’ handelspraktijken altijd werden gedomineerd door het Westen. Het statige museum lijkt een nobele plek als verzamelplaats van de schatten en gewoontes van de nieuwe wereld. Er is echter een spanning tussen die westerse paternalistische houding en de onderliggende exploitatiedrift waarbij geld en macht altijd belangrijker zijn geweest dan het brengen van beschaving. Deze koloniale achtergrond wordt aangevuld met nieuwe inzichten. Zo spreekt het Afrikaans model over haar vluchtige jetset leven dat zich afspeelt in een kosmopoliet domein waar grenzen niet lijken te bestaan. Ook heeft zij het over de mengeling van culturele elementen in de verkoop van textiel en haalt als voorbeeld de Afrikaanse Geisha aan. Een look die door stylisten bedacht is om textiel te verkopen en daarbij exotisme gebruikt als verleidelijk verkoopelement. Ondanks het gevarieerde aanbod blijft Distributors op afstand. De oude werken geven je een kans om te kijken naar ideeën van vroeger over de kunstenaar als geëngageerde actor binnen de maatschappij. Alhoewel over die rol nog steeds volop gediscussieerd wordt, lijken de oude strategieën op fossielen uit een tijd die, in vergelijking met nu, veel simpeler oogt, met prettig overzichtelijke geopolitieke verhoudingen. Tegelijk sijpelen thema’s door naar het heden als wij kijken naar de groeiende ongelijkheid, problematische rassenkwesties en de dominantie van het kapitalisme. Vanuit die optiek vraagt onze tijd nog net zo hard als toen om een actievere rol van de kunstenaar, maar het blijft de vraag of wij de methoden van vroeger nog als voorbeeld kunnen nemen voor de huidige kunstpraktijk.
01.12.2015 — monshouwereditions
Saskia Monshouwer
West in Den Haag toont Distributors – een expostie van Remco Torenbosch
West in Den Haag toont Distributors – een expostie van Remco Torenbosch
Aan de vooravond van de overzichtsexpositie van de conceptkunstenaar Seth Siegelaub in het Stedelijk Museum van Amsterdam – de expositie opent 12 december – bezoek ik de opening van een kleine tentoonstelling gemaakt door Remco Torenbosch in de Haagse kunstruimte WEST. Het gaat om Distributers, een expositie met een rondetafelgesprek en een publicatie. Omdat Torenbosch voor deze expositie gebruik maakt van stoffen uit de collectie van Seth Siegelaub is zij tevens op te vatten als een prelude op Beyond Conceptual Art, zoals de expositie in het Stedelijk gaat heten.
Seth Siegelaub (1941 – 2013 New York – Basel) is belangrijk voor het werk en het tentoonstellingsconcept van Torenbosch. Werk en collectie van de inmiddels overleden conceptkunstenaar maken sinds een aantal jaren furore. Het begon met de expositie Stuf that Matters in 2012 bij RavenRow in London. Daarna was zijn naam in 2013 verbonden aan een tentoonstelling bij Marres in Maastricht. Tot slot werd zijn werk getoond en genoemd in de tentoonstelling Textiles: Open Letter. Abstraktionen. Textilien. Kunst. in Museum Abteiberg in Mönchengladbach die ook in 2013 plaatsvond. En misschien begon zijn zegetocht ook wel eerder, namelijk met het project How is Art History Made? dat Siegelaub in 2011, toen hij nog leefde, in de Kunsthalle in Basel startte.
Dát maakt nieuwsgierig want het gaat bij Siegelaub blijkbaar om iemand die jonge kunstenaars inspireert, iemand die in ieder geval in retrospectief belangrijk lijkt. Een korte beschrijving van wat hij deed is dus noodzakelijk. Die begint eind jaren zestig in New York. Hij maakte conceptuele kunst, waaronder het boek/ de expositie 1969 (‘The January Show’),‘Xerox Book’ die in MOMA gepresenteerd werd. Siegelaub ging ervan uit dat een expositie ook de vorm van een boek kon hebben. Daarna in Parijs was hij uitgever en handelaar. Vanaf dat moment bracht hij zijn verzameling bij elkaar, een groot aantal stukken textiel en boeken over de (sociale) geschiedenis ervan. Hij begon met de CSROT Historic Textile Collection Library en de Bibliographica Textilia Historiae. Deze collecties liggen ten grondslag aan het project in Basel en sinds de start van dat project wordt de collectie regelmatig getoond.
De collectie bestaat uit stukken stof en voorwerpen uit stof zoals kazuifels, mutsen, kussenslopen, doeken en dekens. De expositie bij RavenRow was dan ook vooral een mooie presentatie van stoffen in ritmische patronen op kleur in tafelvitrines neergelegd. Iets dergelijks gold voor de tentoonstelling in Marres, waar het vooral om de spanning ging tussen de esthetiek van de stof en die van de Minimal Art. Zijn ideeëngoed is gericht op de sociaal economische functie en positie van kunst, waarvan hij veronderstelt dat deze sterk veranderde gedurende de twintigste eeuw. Het verzamelen van stoffen werd een statement, sterker nog het werd zijn kunst. Siegelaub vond de geschiedenis van bijzonder textiel een betere focus voor de bestudering van de samenhang tussen esthetiek en sociale structuren dan de beeldende kunst zelf. Zo bekritiseerde hij de manier waarop kunst verhandeld werd en zocht naar nieuwe mogelijkheden. Dat – zo suggereren de uitspraken van Hans Ulrich Obrist, Ann Demeester en Charles Esche die het Stedelijk bij de introductietekst van de expositie opnam – had consequenties voor de manier waarop naar het maken van tentoonstellingen gekeken werd. De drie museummensen achten zijn ideeën van belang voor de mogelijkheden van curatoren en als je de titel van de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum letterlijk neemt, was hij zelfs de conceptuele kunst voor bij.
Remco Torenbosch (1982, Nederland) verdiepte zich in de collectie die beheerd wordt door Stichting Egress Foundation vanwege de kritische connotatie en maakte het gedachtegoed van Siegelaub onderdeel van zijn eigen werk. Distributors werd een mooie gecomprimeerde en inhoudelijk consistente presentatie waarin het werk van drie jonge, hedendaagse kunstenaars. Torenbosh zelf, Wendelien van Oldenborgh (1962, Nederland) en Hannah Weinberger (1988, Duitsland en Zwitserland) – wordt geconfronteerd met het werk van drie oudere hardcore conceptuele kunstenaars, te weten Charlotte Posenenske (1930-1985, Duitsland); KP Brehmer (1938–1997, Duistland) en Fred Lonidier (1942, Verenigde Staten).
Posenenske, Brehmer en Lonidier zijn alle drie op hun manier extreem en radicaal. Posenenske probeerde aan de speculatieve aspecten van de kunstmarkt te ontsnappen door voor ‘kostprijs’ te werken. KP Brehmer werkt met simpele materialen, statistieken en millimeter papier die hij inzet voor een kritische kijk op nationalisme en zakendoen. Zijn bekendste serie werken Korrektur der National Farben die in 1972 op de Documenta 5 van Harald Szeemann te zien was, herinnert aan het werk waarmee Torenbosch deel nam aan de Prix de Rome: European contextualising in analytical sociology and ethnographical representation on history and the present. Fred Lonidier geeft bij iedere dia of uitspraak aan wat het realiteitsgehalte ervan is. Getoond word een diapresentatie over een reis van (met) de vredesbeweging naar Zuid-Amerika.
De presentatie van Torenbosch, verschillende zijden stoffen uit de collectie van Siegelaub geëxposeerd in grote witte tafelvitrines, wijst in de richting van de jonge kunstenaars die het stokje van de kritische zoektocht overnemen. Hij koos voor stoffen uit zijde vanwege de internationale cultuur en handelsgeschiedenis van dit natuurlijke materiaal en de luxe textiel die ervan gemaakt wordt. Evenals in de expositie Stuf that Matters bij RavenRow in London worden ook hier enkele hoedjes getoond. Het gaat om objecten die in de jaren tachtig door veel mensen verzameld werken, hoedjes van de Naga uit India, de Kuba uit Afrika et cetera. Ik kan de aanwezigheid ervan niet duiden. Grappig zijn ze natuurlijk wel.
De prijswinnende film La Javanaise (2012) van Wendelien van Oldenborgh en David Dibosa met Sonja Wanda en Charl Landvreugd is een tweede recent werk. Het is niet de eerste keer dat ik deze film bekijk. Ik zag haar eerder op de expositie Hollandaise bij het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam (SMBA), de naam voor een stof met batikmotieven die in Nederland wordt geproduceerd en al sinds het begin van de twintigste eeuw wereldwijd wordt verkocht en recent in Afrika een kwaliteitsmerk werd.
Weer keek ik met plezier hoe het fotomodel Sonja Wanda en de kunstenaar, schrijver en curator Charl Landvreugd in de hal van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam spraken over de stoffen, de koloniale geschiedenis en het instituut waarvan het museum deel uit maakt. Weer keek ik naar het verhaal over batik uit Indonesië en Vlisco, een textielfabriek van de familie Ventener van Vlissingen die de afgelopen jaren zo succesvol werd in Afrika. Nu viel me meer dan de eerste keer op hoe aangenaam ‘open’ de film is. Wanda vertelt over haar ervaringen met modeshows in Saoedi Arabië en andere landen en werelddelen. Landvreugd vertelt over Suriname en de rol die stoffen in zijn leven en dat van zijn vrouwelijke familieleden speelt. Ze lachen, dansen, bekijken een deel van de collectie, terwijl de camera de merkwaardige iconografie van het interieur volgt. – Veel mensen vergeten dat het Tropenmuseum en andere grote nationale en markante musea met die vreemde symbolische opsmuk niet ergens tijdens de 19e eeuw zijn gebouwd, maar aan het einde ervan of zelfs in de twintigste eeuw. De musea in Wenen werden 1891 geopend. De bouw van het KIT begon in 1915. –
Wanda en Landvreugd speculeren over de oorsprong en geschiedenis van Hollandaise en concluderen dat het om een mythe gaat die in tijden van de Eerste Wereld Oorlog een andere betekenis had dan in de jaren vijftig en in de jaren vijftig een andere betekenis dan nu. Het is niet eenvoudig en misschien ook niet nodig om alle draden van het wereldwijde web van hiërarchische en gelijkwaardige culturele en economische relaties te ontrafelen, dat wil zeggen mits je begrijpt dat een groot deel van die geschiedenis(sen) gemythologiseerd is.
Hannah Weinberger, de derde jonge kunstenaar, uit haar artistieke kritiek met het maken van geluiden. Als kunstwerk zijn ze niet niet direct te duiden, maar haar bijdrage is wel goed. Soms meen ik klanken te horen die lijken op de muziekjes van videospelletjes.
Dan rijzen er vragen. Het begint bij de tekst van Ellen Feiss, een theoreticus verbonden aan de Berkeley University California. Re-distribution: a fable heet haar bijdrage. Aan de hand van de geschiedenis van het werk en de collectie van Seth Siegelaub gaat ze na of kunst een rol kan spelen in de herverdeling van welvaart. Behalve haar conclusie, ‘Nee’ die in de titel is verwerkt, begrijp ik de tekst niet goed. Feiss goochelt met abstracte begrippen die ik niet ken omdat de discussie nieuw voor me is, en valt met de deur in huis. Jammer, wat na een kort gesprek met Torenbosch heb ik de indruk dat zijn artistieke streven (onderzoek) wel degelijk navolgbaar is.
Dan zijn er die typische vragen die bij kritische kunst en sociaal betrokken kunst lijken te horen en me altijd in verwarring brengen, want hoe interessant is de collectie van Siegelaub? Op dit moment kan ik dat alleen van horen zeggen weten. Ja, hij heeft veel. De stoffen zijn mooi, de mutsen niet al te bijzonder. Op welke manier onderscheidt zijn collectie zich van andere? Een groot deel van zijn verzamelde teksten is opgenomen in de bibliotheek van het Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam maar dat zijn de kookboeken van Joop Witteveen en Johannes van Dam ook. De pamfletten van Arie van der Berg zijn opgenomen in de bijzondere collecties. Wat maakt dat wat Siegelaub heeft waardevoller en van meer betekenis dan wat de Volkenkundige musea en het Textielmuseum al bezitten?
En een andere vraag is die naar het ‘meta-realisme’ dat Siegelaub en Torenbosch hanteren – zo noem ik voor even die merkwaardige manier van kunst maken waarbij een kunstenaar objecten toont en combineert zoals een curator dat mogelijk zou doen. Is het waar dat deze kunst ergens aan ontsnapt of ergens boven staat? Dit ‘boven’-denken levert soms bijzondere presentaties op, zoals die van Willem de Rooij in 2010 op de begane grond van de neue Nationalgalerie in Berlijn. Hij plaatste de vogel-schilderijen van Melchior d’Hondecoeter uit de zeventiende eeuw naast ceremoniële objecten uit Hawaï waaronder een sculptuur en een mantel bedekt met veren. De combinatie van de objecten is mooi vanwege de zachtroze en rode kleuren, maar wat wil De Rooij ermee zeggen? Intollerance? Zo luidt in ieder geval de titel. De kunstenaar doet mee aan het rondetafelgesprek van Distributors op 8 december 2015 waaraan ook Marja Bloem, partner van Seth Siegelaub en directeur van de Stichting Egress Foundation en de Belgische kunstenaar Sven Augustijnen meedoen. Dus wie zin heeft kan het hem zelf gaan vragen.
Dat het werken met objecten, materiaal en kleuren vanuit een meta-positie steeds vaker het geval is staat buiten kijf. Ook Renzo Martens en Jeanne van Heeswijk maken kunstwerken en culturele objecten van anderen aan hun eigen werk ondergeschikt. Aan de maatschappelijke behoefte van een sterkere sociale positie van kunst twijfel ik niet, maar is deze vorm van exposeren en het tonen van kunst dan ook vanzelfsprekend beter, nieuwer, kritischer dan een andere? Soms lijkt het alsof deze kunstenaars deel uit maken van de vijfde colonne, hoewel niet altijd helemaal duidelijk is waarin en waarom zij infiltreren. Of is hun werk juist magisch, want ‘liminal’ en ambivalent? Het is misschien goed dat het antwoord niet meteen gegeven wordt. Het is misschien goed om niet meteen vóór de kritische kunst en tegen het neokapitalisme te zijn – of omgekeerd. De entiteiten zijn te groot. Dat maakt de discussie troebel. Er is behoefte aan een menselijke maat. Liefst zie ik Distributers evenals de mythe over Hollandaise als één mogelijke verhaalvariant: één mogelijke vertelling over een complexe werkelijkheid waar andere vertellingen aan voorafgingen en weer andere op zullen volgen. Want welke weg ik met mijn gedachten over beeldende kunst en curatorschap ook insla, steeds duikt de behoefte aan diversiteit op. Dat betekent voor mij dat kunst op vele manieren gemaakt en getoond kan worden. Veel en divers is vrij en vruchtbaar. Dáár ergens wil ik beginnen.
Seth Siegelaub (1941 – 2013 New York – Basel) is belangrijk voor het werk en het tentoonstellingsconcept van Torenbosch. Werk en collectie van de inmiddels overleden conceptkunstenaar maken sinds een aantal jaren furore. Het begon met de expositie Stuf that Matters in 2012 bij RavenRow in London. Daarna was zijn naam in 2013 verbonden aan een tentoonstelling bij Marres in Maastricht. Tot slot werd zijn werk getoond en genoemd in de tentoonstelling Textiles: Open Letter. Abstraktionen. Textilien. Kunst. in Museum Abteiberg in Mönchengladbach die ook in 2013 plaatsvond. En misschien begon zijn zegetocht ook wel eerder, namelijk met het project How is Art History Made? dat Siegelaub in 2011, toen hij nog leefde, in de Kunsthalle in Basel startte.
Dát maakt nieuwsgierig want het gaat bij Siegelaub blijkbaar om iemand die jonge kunstenaars inspireert, iemand die in ieder geval in retrospectief belangrijk lijkt. Een korte beschrijving van wat hij deed is dus noodzakelijk. Die begint eind jaren zestig in New York. Hij maakte conceptuele kunst, waaronder het boek/ de expositie 1969 (‘The January Show’),‘Xerox Book’ die in MOMA gepresenteerd werd. Siegelaub ging ervan uit dat een expositie ook de vorm van een boek kon hebben. Daarna in Parijs was hij uitgever en handelaar. Vanaf dat moment bracht hij zijn verzameling bij elkaar, een groot aantal stukken textiel en boeken over de (sociale) geschiedenis ervan. Hij begon met de CSROT Historic Textile Collection Library en de Bibliographica Textilia Historiae. Deze collecties liggen ten grondslag aan het project in Basel en sinds de start van dat project wordt de collectie regelmatig getoond.
De collectie bestaat uit stukken stof en voorwerpen uit stof zoals kazuifels, mutsen, kussenslopen, doeken en dekens. De expositie bij RavenRow was dan ook vooral een mooie presentatie van stoffen in ritmische patronen op kleur in tafelvitrines neergelegd. Iets dergelijks gold voor de tentoonstelling in Marres, waar het vooral om de spanning ging tussen de esthetiek van de stof en die van de Minimal Art. Zijn ideeëngoed is gericht op de sociaal economische functie en positie van kunst, waarvan hij veronderstelt dat deze sterk veranderde gedurende de twintigste eeuw. Het verzamelen van stoffen werd een statement, sterker nog het werd zijn kunst. Siegelaub vond de geschiedenis van bijzonder textiel een betere focus voor de bestudering van de samenhang tussen esthetiek en sociale structuren dan de beeldende kunst zelf. Zo bekritiseerde hij de manier waarop kunst verhandeld werd en zocht naar nieuwe mogelijkheden. Dat – zo suggereren de uitspraken van Hans Ulrich Obrist, Ann Demeester en Charles Esche die het Stedelijk bij de introductietekst van de expositie opnam – had consequenties voor de manier waarop naar het maken van tentoonstellingen gekeken werd. De drie museummensen achten zijn ideeën van belang voor de mogelijkheden van curatoren en als je de titel van de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum letterlijk neemt, was hij zelfs de conceptuele kunst voor bij.
Remco Torenbosch (1982, Nederland) verdiepte zich in de collectie die beheerd wordt door Stichting Egress Foundation vanwege de kritische connotatie en maakte het gedachtegoed van Siegelaub onderdeel van zijn eigen werk. Distributors werd een mooie gecomprimeerde en inhoudelijk consistente presentatie waarin het werk van drie jonge, hedendaagse kunstenaars. Torenbosh zelf, Wendelien van Oldenborgh (1962, Nederland) en Hannah Weinberger (1988, Duitsland en Zwitserland) – wordt geconfronteerd met het werk van drie oudere hardcore conceptuele kunstenaars, te weten Charlotte Posenenske (1930-1985, Duitsland); KP Brehmer (1938–1997, Duistland) en Fred Lonidier (1942, Verenigde Staten).
Posenenske, Brehmer en Lonidier zijn alle drie op hun manier extreem en radicaal. Posenenske probeerde aan de speculatieve aspecten van de kunstmarkt te ontsnappen door voor ‘kostprijs’ te werken. KP Brehmer werkt met simpele materialen, statistieken en millimeter papier die hij inzet voor een kritische kijk op nationalisme en zakendoen. Zijn bekendste serie werken Korrektur der National Farben die in 1972 op de Documenta 5 van Harald Szeemann te zien was, herinnert aan het werk waarmee Torenbosch deel nam aan de Prix de Rome: European contextualising in analytical sociology and ethnographical representation on history and the present. Fred Lonidier geeft bij iedere dia of uitspraak aan wat het realiteitsgehalte ervan is. Getoond word een diapresentatie over een reis van (met) de vredesbeweging naar Zuid-Amerika.
De presentatie van Torenbosch, verschillende zijden stoffen uit de collectie van Siegelaub geëxposeerd in grote witte tafelvitrines, wijst in de richting van de jonge kunstenaars die het stokje van de kritische zoektocht overnemen. Hij koos voor stoffen uit zijde vanwege de internationale cultuur en handelsgeschiedenis van dit natuurlijke materiaal en de luxe textiel die ervan gemaakt wordt. Evenals in de expositie Stuf that Matters bij RavenRow in London worden ook hier enkele hoedjes getoond. Het gaat om objecten die in de jaren tachtig door veel mensen verzameld werken, hoedjes van de Naga uit India, de Kuba uit Afrika et cetera. Ik kan de aanwezigheid ervan niet duiden. Grappig zijn ze natuurlijk wel.
De prijswinnende film La Javanaise (2012) van Wendelien van Oldenborgh en David Dibosa met Sonja Wanda en Charl Landvreugd is een tweede recent werk. Het is niet de eerste keer dat ik deze film bekijk. Ik zag haar eerder op de expositie Hollandaise bij het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam (SMBA), de naam voor een stof met batikmotieven die in Nederland wordt geproduceerd en al sinds het begin van de twintigste eeuw wereldwijd wordt verkocht en recent in Afrika een kwaliteitsmerk werd.
Weer keek ik met plezier hoe het fotomodel Sonja Wanda en de kunstenaar, schrijver en curator Charl Landvreugd in de hal van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam spraken over de stoffen, de koloniale geschiedenis en het instituut waarvan het museum deel uit maakt. Weer keek ik naar het verhaal over batik uit Indonesië en Vlisco, een textielfabriek van de familie Ventener van Vlissingen die de afgelopen jaren zo succesvol werd in Afrika. Nu viel me meer dan de eerste keer op hoe aangenaam ‘open’ de film is. Wanda vertelt over haar ervaringen met modeshows in Saoedi Arabië en andere landen en werelddelen. Landvreugd vertelt over Suriname en de rol die stoffen in zijn leven en dat van zijn vrouwelijke familieleden speelt. Ze lachen, dansen, bekijken een deel van de collectie, terwijl de camera de merkwaardige iconografie van het interieur volgt. – Veel mensen vergeten dat het Tropenmuseum en andere grote nationale en markante musea met die vreemde symbolische opsmuk niet ergens tijdens de 19e eeuw zijn gebouwd, maar aan het einde ervan of zelfs in de twintigste eeuw. De musea in Wenen werden 1891 geopend. De bouw van het KIT begon in 1915. –
Wanda en Landvreugd speculeren over de oorsprong en geschiedenis van Hollandaise en concluderen dat het om een mythe gaat die in tijden van de Eerste Wereld Oorlog een andere betekenis had dan in de jaren vijftig en in de jaren vijftig een andere betekenis dan nu. Het is niet eenvoudig en misschien ook niet nodig om alle draden van het wereldwijde web van hiërarchische en gelijkwaardige culturele en economische relaties te ontrafelen, dat wil zeggen mits je begrijpt dat een groot deel van die geschiedenis(sen) gemythologiseerd is.
Hannah Weinberger, de derde jonge kunstenaar, uit haar artistieke kritiek met het maken van geluiden. Als kunstwerk zijn ze niet niet direct te duiden, maar haar bijdrage is wel goed. Soms meen ik klanken te horen die lijken op de muziekjes van videospelletjes.
Dan rijzen er vragen. Het begint bij de tekst van Ellen Feiss, een theoreticus verbonden aan de Berkeley University California. Re-distribution: a fable heet haar bijdrage. Aan de hand van de geschiedenis van het werk en de collectie van Seth Siegelaub gaat ze na of kunst een rol kan spelen in de herverdeling van welvaart. Behalve haar conclusie, ‘Nee’ die in de titel is verwerkt, begrijp ik de tekst niet goed. Feiss goochelt met abstracte begrippen die ik niet ken omdat de discussie nieuw voor me is, en valt met de deur in huis. Jammer, wat na een kort gesprek met Torenbosch heb ik de indruk dat zijn artistieke streven (onderzoek) wel degelijk navolgbaar is.
Dan zijn er die typische vragen die bij kritische kunst en sociaal betrokken kunst lijken te horen en me altijd in verwarring brengen, want hoe interessant is de collectie van Siegelaub? Op dit moment kan ik dat alleen van horen zeggen weten. Ja, hij heeft veel. De stoffen zijn mooi, de mutsen niet al te bijzonder. Op welke manier onderscheidt zijn collectie zich van andere? Een groot deel van zijn verzamelde teksten is opgenomen in de bibliotheek van het Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam maar dat zijn de kookboeken van Joop Witteveen en Johannes van Dam ook. De pamfletten van Arie van der Berg zijn opgenomen in de bijzondere collecties. Wat maakt dat wat Siegelaub heeft waardevoller en van meer betekenis dan wat de Volkenkundige musea en het Textielmuseum al bezitten?
En een andere vraag is die naar het ‘meta-realisme’ dat Siegelaub en Torenbosch hanteren – zo noem ik voor even die merkwaardige manier van kunst maken waarbij een kunstenaar objecten toont en combineert zoals een curator dat mogelijk zou doen. Is het waar dat deze kunst ergens aan ontsnapt of ergens boven staat? Dit ‘boven’-denken levert soms bijzondere presentaties op, zoals die van Willem de Rooij in 2010 op de begane grond van de neue Nationalgalerie in Berlijn. Hij plaatste de vogel-schilderijen van Melchior d’Hondecoeter uit de zeventiende eeuw naast ceremoniële objecten uit Hawaï waaronder een sculptuur en een mantel bedekt met veren. De combinatie van de objecten is mooi vanwege de zachtroze en rode kleuren, maar wat wil De Rooij ermee zeggen? Intollerance? Zo luidt in ieder geval de titel. De kunstenaar doet mee aan het rondetafelgesprek van Distributors op 8 december 2015 waaraan ook Marja Bloem, partner van Seth Siegelaub en directeur van de Stichting Egress Foundation en de Belgische kunstenaar Sven Augustijnen meedoen. Dus wie zin heeft kan het hem zelf gaan vragen.
Dat het werken met objecten, materiaal en kleuren vanuit een meta-positie steeds vaker het geval is staat buiten kijf. Ook Renzo Martens en Jeanne van Heeswijk maken kunstwerken en culturele objecten van anderen aan hun eigen werk ondergeschikt. Aan de maatschappelijke behoefte van een sterkere sociale positie van kunst twijfel ik niet, maar is deze vorm van exposeren en het tonen van kunst dan ook vanzelfsprekend beter, nieuwer, kritischer dan een andere? Soms lijkt het alsof deze kunstenaars deel uit maken van de vijfde colonne, hoewel niet altijd helemaal duidelijk is waarin en waarom zij infiltreren. Of is hun werk juist magisch, want ‘liminal’ en ambivalent? Het is misschien goed dat het antwoord niet meteen gegeven wordt. Het is misschien goed om niet meteen vóór de kritische kunst en tegen het neokapitalisme te zijn – of omgekeerd. De entiteiten zijn te groot. Dat maakt de discussie troebel. Er is behoefte aan een menselijke maat. Liefst zie ik Distributers evenals de mythe over Hollandaise als één mogelijke verhaalvariant: één mogelijke vertelling over een complexe werkelijkheid waar andere vertellingen aan voorafgingen en weer andere op zullen volgen. Want welke weg ik met mijn gedachten over beeldende kunst en curatorschap ook insla, steeds duikt de behoefte aan diversiteit op. Dat betekent voor mij dat kunst op vele manieren gemaakt en getoond kan worden. Veel en divers is vrij en vruchtbaar. Dáár ergens wil ik beginnen.