John Wood and Paul Harrison
unrelated incidents
13.10.2012 — 01.12.2012unrelated incidents
John Wood and Paul Harrison
unrelated incidents
13.10.2012 — 01.12.2012unrelated incidents
John Wood en Paul Harrison
LICHTE ZWAARTE
‘Kom binnen en kijk. Kom en zie het. Kijk uitputtend tot uw ogen zich sluiten ... [...]. Zie het onzichtbare, niet voorbij het zichtbare, niet erbinnen, niet erbuiten, maar rechtstreeks, op de drempel...’ Jean-Luc Nancy, Multiple Arts: The Muses II.
In het afvlakkende licht van een witte rechthoekige kamer, staat de donkere verticale lijn van een donkerblauw geklede gestalte die naar een witte deur staart. De gestalte zet een stap naar de deur, trekt aan het handvat en open ruimte valt de kamer in; een open ruimte die massa, snelheid en richting krijgt als een compacte grijze rechthoekige plank, die tot rust komt (plonk!) tegen het voorhoofd van de gestalte. De grijze plank vormt nu een diagonale helling van drempel naar voorhoofd – een vector die binnenwaarts voor de opening van de ruimte wordt getrokken en die het oog ook weer naar buiten trekt, in de richting van de drempel waar we het diafane blauw van een andere opening waarnemen. (26 Drawing and Falling Things, 2001). Kom binnen en kijk. Kom en zie de onzichtbare schoonheid van zwaarte die een tastbare gedaante heeft gekregen, de ongrijpbare kracht van licht die textuur en vorm heeft gekregen: de uniforme versnelling van vallende lichamen getraceerd door een lichtgevende lijn van groene tennisballen die op de grond vallen (The only other point, 2005); de bewegingssnelheid van kracht, gemarkeerd door de gedempte plof van een menselijk lichaam dat aan een matras is vastgebonden of de resonerende botsing van een bal en een cimbaal (Device 1996; The only other point, 2005); de lichtsnelheid, verdicht tot deeltjes witte suiker die door een koker op een zwart vlak vallen, tot de donkerte langzamerhand verdwijnt onder de aanwas van witte korrels tegen een witte achtergrond (Notebook, 2004); de buiging van licht, gematerialiseerd als de plotselinge explosie van een tl-buis die wordt verpletterd onder een achteruitstappende voet(10x10, 2011). In dat deel van het minimalistische universum, vastgelegd in het videowerk van John Wood en Paul Harrison, is zwaartekracht niet alleen de macht die lichamen (menselijke, organische, mechanische) met een vleug humor en een zweem geweld op de aarde doet terugkeren; het is het gevolg van de massa en vorm van dingen, de plastische choreografie van lichamen die zich door de ruimte bewegen en de ruimte openen, binnen de platte insluitende rechthoek van het beeldveld van de videocamera.
De wet van vallende lichamen
In de echte grote wereld, net als in de wereld van Wood en Harrison, wordt veel van de pathos en humor van het aardgebonden bestaan van de mens ontleend aan onze onderwerping – ondanks al onze listigheid – aan deze fundamentele wet van de zwaartekracht: dat alle objecten ( in een vacuüm), ongeacht hun massa, of ze nu menselijk of mechanisch, natuurlijk of kunstmatig zijn, met dezelfde snelheid naar beneden vallen. Maar als de kunstenaars in hun zorgvuldig gechoreografeerde scènes hun eigen lichamen (vastgebonden op een hachelijk met touwen opgehangen matras) blootstellen aan dezelfde gravitatiekracht als tennisballen, vellen papier, plastic bekertjes en speelgoedtreinen, is dat niet louter om op speelse wijze het principe van gelijkwaardigheid uit te beelden dat de fysica van ons dagelijks leven bepaalt, of om de postmoderne gemeenplaats te tonen dat mens zijn betekent een belichaamd ding te zijn temidden van andere belichaamde dingen. Het is ook bedoeld om de aandacht van de kijker naar die drempel te trekken, waar het gelijkheidsprincipe van de zwaartekracht tegenover het principe van de esthetica komt te staan, en om de minieme kwalitatieve verschillen en mysterieuze schoonheid van alles dat valt zichtbaar te maken. In een van de scènes wordt de delicate inertie van een tegen een muur geplakt vel wit papier geconfronteerd met de invloed van een bladblazer in de handen van de kunstenaar, en met verwachtingsvolle fascinatie kijken we toe hoe de witte tweedimensionale rechthoek zijn houvast verliest, zich in een driedimensionale boog vouwt en vervolgens als een tweedimensionale rechthoek plat op de vloer valt (26 Drawing and Falling Things, 2001). In een andere scène wordt de onzichtbare luchtbaan van een oscillerende ventilator getraceerd door een sierlijk spiraalvormig patroon van vallende plastic bekertjes die over een tafel worden geblazen (Notebook, 2004). In weer een andere scène, waar op speelse wijze de technieken en mogelijke effecten van een natuurkundig experiment zijn weergegeven, worden de snelheid, richting en stuwkracht van een tennisbal gemarkeerd door de afnemende curve van blauwe verfvlekken die iedere keer als de bal stuitert, worden achtergelaten.
In deze scènes worden we gefascineerd door de bijna balletachtige lichtheid van vallende lichamen – papierdunne objecten die naar de grond glijden, holronde objecten die ronddraaien en rollen, bolvormige objecten die stuiteren – maar in andere scènes worden we verleid met momenten waarop de zorgvuldig gechoreografeerde balans van lichamen in een staat van dynamisch evenwicht, wordt ontregeld; en de zwaartekracht plotseling het onverwachte gewicht van dingen onthult wanneer ze op de grond knallen of ploffen. In een van die scènes cirkelt een modeltrein over een spoor waarvan de buitenste helft aan de rand van de tafel in de lucht zweeft, en we wachten gefascineerd op het moment dat het bewegende gewicht van de trein het horizontale evenwicht van het spoor zal destabiliseren; het moment dat zowel de trein als het spoor plotseling een dynamische, naar de aarde gerichte, verticale oriëntatie aannemen (knal!) (Notebook, 2004). In andere scènes, waarbij de kunstenaars hun eigen lichaamsgewicht manipuleren om een hachelijk evenwicht te bereiken binnen of tegen plastische geometrische contouren (Boat, Two Wall Sections, Boat 2), wordt de precisie en bijna gracieuze inertie van materiële vormen tegenover de inspanning van twee slecht combinerende lichamen gesteld (Wood klein, Harrison lang) in hun stoïcijnse strijd om de balans of een gecoördineerde vorm te behouden (en hier worden we op speelse wijze herinnert aan het feit dat inertie, het verlangen van elk materieel lichaam om in de bestaande staat te blijven, oorspronkelijk ‘gebrek aan kunst’ betekende). Als de kunstenaars hun eigen lichamen aan hetzelfde zwaartekrachtgeweld onderwerpen als levenloze objecten, kan de aangename absurditeit van het kijken naar dingen die knallen en vallen, worden ondermijnd door het verwarrende besef van ingehouden geweld. Maar deze spanning tussen geweld en absurditeit is juist een andere dimensie van de spanning tussen zwaarte en lichtheid die in al hun werk te vinden is, een spanning die uiteindelijk inherent is aan de omzetting van de zware beweging van materiële lichamen door het immateriële, onbeweeglijke licht van de videocamera.
‘Ze konden zichzelf nauwelijks in toom houden’ – Harrison and Wood, Night and Day
Er is duidelijk sprake van een zekere claustrofilie in de interesse van Wood en Harrison voor de minimalistische mechanieken van lichamen die bewegen en vallen in kleine, beperkte contouren, maar er is ook zeker sprake van een speelse interesse in de zintuiglijke effecten van het licht dat een tastbare, hoewel minimale, opening in de ruimte biedt. Deze opening kan ontstaan door de manier waarop de kunstenaars spectrale kleuren afzetten tegen een grijs geschakeerde achtergrond, waarbij een heldere blauwe rechthoek als een segment van het firmament verschijnt tegen de achtergrond van een grijze muur, of waarbij de perimeter van een vierkante ruimte wordt getraceerd door een chroomgroene lijn ter hoogte van de taille die zich als een groengordel ontvouwt vanuit de rollende verfkwast van de kunstenaar. Of het kan in het spel tussen duisternis en verlichting opdoemen, zoals in Night and Day (2008), waarbij de tijdelijkheid van licht wordt verruimtelijkt door de plotselinge, explosieve flits van een stroboscooplamp die de beweging van een lichaam door een verduisterde kamer volgt, of door de vaste stralenbundel van direct licht op de opake vorm van een bezemsteel waarvan de schaduw zich tegen de muur opent en daarmee een perfecte gelijkbenige driehoek vormt. In 10x10 (2011), vindt de claustrofilie van de moderne tijd een perfect kader in de humoristische uitvoering van scènes in een bedrijfskantoor, waar een fotokopieermachine lichtflitsen uitstoot in de leegte van een verduisterde ruimte of waar de kunstenaar (in toepasselijke bedrijfskleding) aan de slag gaat met het opblazen van kleurige ballonnen binnen de grauwe grijsheid van zijn afgesloten territorium. In dit werk, als was het een illustratie van de stagnatie en inertie van het moderne kantoor, is het de lichtheid van het videobeeld dat onderhevig is aan de macht van de zwaartekracht, omdat de camera per scène als een lift afdaalt van verdieping naar verdieping. Hier zijn wij voyeurs die worden uitgenodigd om binnen te komen en scènes te bekijken die op de drempel van verveling en dreigend geweld beginnen. Maar zoals in al het werk van Wood en Harrison wordt de spanning tussen die twee stemmingen opgeheven door momenten van humoristische lichtheid waarin wij ons kunnen overgeven aan een bevrijdende lach; zo niet de kunstenaars. Zoals in een van hun meest recente werken - Bored Astronauts on the Moon (2011) - vol humor wordt gesuggereerd, is een wereld zonder een licht vleugje zwaarte, totaal niet amusant.
Adrienne Janus, september 2012
LICHTE ZWAARTE
‘Kom binnen en kijk. Kom en zie het. Kijk uitputtend tot uw ogen zich sluiten ... [...]. Zie het onzichtbare, niet voorbij het zichtbare, niet erbinnen, niet erbuiten, maar rechtstreeks, op de drempel...’ Jean-Luc Nancy, Multiple Arts: The Muses II.
In het afvlakkende licht van een witte rechthoekige kamer, staat de donkere verticale lijn van een donkerblauw geklede gestalte die naar een witte deur staart. De gestalte zet een stap naar de deur, trekt aan het handvat en open ruimte valt de kamer in; een open ruimte die massa, snelheid en richting krijgt als een compacte grijze rechthoekige plank, die tot rust komt (plonk!) tegen het voorhoofd van de gestalte. De grijze plank vormt nu een diagonale helling van drempel naar voorhoofd – een vector die binnenwaarts voor de opening van de ruimte wordt getrokken en die het oog ook weer naar buiten trekt, in de richting van de drempel waar we het diafane blauw van een andere opening waarnemen. (26 Drawing and Falling Things, 2001). Kom binnen en kijk. Kom en zie de onzichtbare schoonheid van zwaarte die een tastbare gedaante heeft gekregen, de ongrijpbare kracht van licht die textuur en vorm heeft gekregen: de uniforme versnelling van vallende lichamen getraceerd door een lichtgevende lijn van groene tennisballen die op de grond vallen (The only other point, 2005); de bewegingssnelheid van kracht, gemarkeerd door de gedempte plof van een menselijk lichaam dat aan een matras is vastgebonden of de resonerende botsing van een bal en een cimbaal (Device 1996; The only other point, 2005); de lichtsnelheid, verdicht tot deeltjes witte suiker die door een koker op een zwart vlak vallen, tot de donkerte langzamerhand verdwijnt onder de aanwas van witte korrels tegen een witte achtergrond (Notebook, 2004); de buiging van licht, gematerialiseerd als de plotselinge explosie van een tl-buis die wordt verpletterd onder een achteruitstappende voet(10x10, 2011). In dat deel van het minimalistische universum, vastgelegd in het videowerk van John Wood en Paul Harrison, is zwaartekracht niet alleen de macht die lichamen (menselijke, organische, mechanische) met een vleug humor en een zweem geweld op de aarde doet terugkeren; het is het gevolg van de massa en vorm van dingen, de plastische choreografie van lichamen die zich door de ruimte bewegen en de ruimte openen, binnen de platte insluitende rechthoek van het beeldveld van de videocamera.
De wet van vallende lichamen
In de echte grote wereld, net als in de wereld van Wood en Harrison, wordt veel van de pathos en humor van het aardgebonden bestaan van de mens ontleend aan onze onderwerping – ondanks al onze listigheid – aan deze fundamentele wet van de zwaartekracht: dat alle objecten ( in een vacuüm), ongeacht hun massa, of ze nu menselijk of mechanisch, natuurlijk of kunstmatig zijn, met dezelfde snelheid naar beneden vallen. Maar als de kunstenaars in hun zorgvuldig gechoreografeerde scènes hun eigen lichamen (vastgebonden op een hachelijk met touwen opgehangen matras) blootstellen aan dezelfde gravitatiekracht als tennisballen, vellen papier, plastic bekertjes en speelgoedtreinen, is dat niet louter om op speelse wijze het principe van gelijkwaardigheid uit te beelden dat de fysica van ons dagelijks leven bepaalt, of om de postmoderne gemeenplaats te tonen dat mens zijn betekent een belichaamd ding te zijn temidden van andere belichaamde dingen. Het is ook bedoeld om de aandacht van de kijker naar die drempel te trekken, waar het gelijkheidsprincipe van de zwaartekracht tegenover het principe van de esthetica komt te staan, en om de minieme kwalitatieve verschillen en mysterieuze schoonheid van alles dat valt zichtbaar te maken. In een van de scènes wordt de delicate inertie van een tegen een muur geplakt vel wit papier geconfronteerd met de invloed van een bladblazer in de handen van de kunstenaar, en met verwachtingsvolle fascinatie kijken we toe hoe de witte tweedimensionale rechthoek zijn houvast verliest, zich in een driedimensionale boog vouwt en vervolgens als een tweedimensionale rechthoek plat op de vloer valt (26 Drawing and Falling Things, 2001). In een andere scène wordt de onzichtbare luchtbaan van een oscillerende ventilator getraceerd door een sierlijk spiraalvormig patroon van vallende plastic bekertjes die over een tafel worden geblazen (Notebook, 2004). In weer een andere scène, waar op speelse wijze de technieken en mogelijke effecten van een natuurkundig experiment zijn weergegeven, worden de snelheid, richting en stuwkracht van een tennisbal gemarkeerd door de afnemende curve van blauwe verfvlekken die iedere keer als de bal stuitert, worden achtergelaten.
In deze scènes worden we gefascineerd door de bijna balletachtige lichtheid van vallende lichamen – papierdunne objecten die naar de grond glijden, holronde objecten die ronddraaien en rollen, bolvormige objecten die stuiteren – maar in andere scènes worden we verleid met momenten waarop de zorgvuldig gechoreografeerde balans van lichamen in een staat van dynamisch evenwicht, wordt ontregeld; en de zwaartekracht plotseling het onverwachte gewicht van dingen onthult wanneer ze op de grond knallen of ploffen. In een van die scènes cirkelt een modeltrein over een spoor waarvan de buitenste helft aan de rand van de tafel in de lucht zweeft, en we wachten gefascineerd op het moment dat het bewegende gewicht van de trein het horizontale evenwicht van het spoor zal destabiliseren; het moment dat zowel de trein als het spoor plotseling een dynamische, naar de aarde gerichte, verticale oriëntatie aannemen (knal!) (Notebook, 2004). In andere scènes, waarbij de kunstenaars hun eigen lichaamsgewicht manipuleren om een hachelijk evenwicht te bereiken binnen of tegen plastische geometrische contouren (Boat, Two Wall Sections, Boat 2), wordt de precisie en bijna gracieuze inertie van materiële vormen tegenover de inspanning van twee slecht combinerende lichamen gesteld (Wood klein, Harrison lang) in hun stoïcijnse strijd om de balans of een gecoördineerde vorm te behouden (en hier worden we op speelse wijze herinnert aan het feit dat inertie, het verlangen van elk materieel lichaam om in de bestaande staat te blijven, oorspronkelijk ‘gebrek aan kunst’ betekende). Als de kunstenaars hun eigen lichamen aan hetzelfde zwaartekrachtgeweld onderwerpen als levenloze objecten, kan de aangename absurditeit van het kijken naar dingen die knallen en vallen, worden ondermijnd door het verwarrende besef van ingehouden geweld. Maar deze spanning tussen geweld en absurditeit is juist een andere dimensie van de spanning tussen zwaarte en lichtheid die in al hun werk te vinden is, een spanning die uiteindelijk inherent is aan de omzetting van de zware beweging van materiële lichamen door het immateriële, onbeweeglijke licht van de videocamera.
‘Ze konden zichzelf nauwelijks in toom houden’ – Harrison and Wood, Night and Day
Er is duidelijk sprake van een zekere claustrofilie in de interesse van Wood en Harrison voor de minimalistische mechanieken van lichamen die bewegen en vallen in kleine, beperkte contouren, maar er is ook zeker sprake van een speelse interesse in de zintuiglijke effecten van het licht dat een tastbare, hoewel minimale, opening in de ruimte biedt. Deze opening kan ontstaan door de manier waarop de kunstenaars spectrale kleuren afzetten tegen een grijs geschakeerde achtergrond, waarbij een heldere blauwe rechthoek als een segment van het firmament verschijnt tegen de achtergrond van een grijze muur, of waarbij de perimeter van een vierkante ruimte wordt getraceerd door een chroomgroene lijn ter hoogte van de taille die zich als een groengordel ontvouwt vanuit de rollende verfkwast van de kunstenaar. Of het kan in het spel tussen duisternis en verlichting opdoemen, zoals in Night and Day (2008), waarbij de tijdelijkheid van licht wordt verruimtelijkt door de plotselinge, explosieve flits van een stroboscooplamp die de beweging van een lichaam door een verduisterde kamer volgt, of door de vaste stralenbundel van direct licht op de opake vorm van een bezemsteel waarvan de schaduw zich tegen de muur opent en daarmee een perfecte gelijkbenige driehoek vormt. In 10x10 (2011), vindt de claustrofilie van de moderne tijd een perfect kader in de humoristische uitvoering van scènes in een bedrijfskantoor, waar een fotokopieermachine lichtflitsen uitstoot in de leegte van een verduisterde ruimte of waar de kunstenaar (in toepasselijke bedrijfskleding) aan de slag gaat met het opblazen van kleurige ballonnen binnen de grauwe grijsheid van zijn afgesloten territorium. In dit werk, als was het een illustratie van de stagnatie en inertie van het moderne kantoor, is het de lichtheid van het videobeeld dat onderhevig is aan de macht van de zwaartekracht, omdat de camera per scène als een lift afdaalt van verdieping naar verdieping. Hier zijn wij voyeurs die worden uitgenodigd om binnen te komen en scènes te bekijken die op de drempel van verveling en dreigend geweld beginnen. Maar zoals in al het werk van Wood en Harrison wordt de spanning tussen die twee stemmingen opgeheven door momenten van humoristische lichtheid waarin wij ons kunnen overgeven aan een bevrijdende lach; zo niet de kunstenaars. Zoals in een van hun meest recente werken - Bored Astronauts on the Moon (2011) - vol humor wordt gesuggereerd, is een wereld zonder een licht vleugje zwaarte, totaal niet amusant.
Adrienne Janus, september 2012
Adrienne Janus is een academica die veelvuldig heeft gepubliceerd over filosofische esthetica, over continentale filosofie en over het verband tussen literatuur, muziek en performance kunst. In 2004 verwierf zij in Stanford haar PhD voor vergelijkende literatuur en op dit moment geeft zij colleges Engels en Vergelijkende Literatuur aan de Universiteit van Aberdeen (Schotland).