Tom de Groot, Mark Vincent Houston & Jasper Niens
02.08.2008 — 30.08.2008
Rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan…
Nieuwe ruimtelijkheid en de consequenties voor het ruimtelijk bewustzijn.
Een reflectie bij een tentoonstelling met werk van Jasper Niens, Tom De Groot en Mark Vincent Houston.

Heel recent kwam ik in contact met een stukje literatuur van K. Schippers. Ik vond het heel boeiend om te lezen, omdat Schippers daarin zo gevat de vinger kan leggen op het gevoel dat je als schrijver kan hebben wanneer je iets tracht uit te leggen over beeldende kunst: dat gevoel dat je er wel iets over kan zeggen, maar dat je er net niet echt aan kan. Dat fragment gaat als volgt:

“Op een morgen zat ik aan tafel en keek om mij heen. Boeken, meubels, lampen, ik was omgeven door de mij zo vertrouwde verzameling stillevens. Het was zo'n ogenblik waarop er niets bijzonders leek te kunnen gebeuren.
Ik keek naar een kast, plotseling viel mij iets op, om de kast ging het al lang niet meer. Ik keek ergens dwars doorheen. Nu moest ik nauwkeurig durven zijn, nu meteen: ik sloeg de ruimte over tussen mijn ogen en de kast.
Die ruimte tussen het oog en het voorwerp of meubel of wat dan ook: ik dacht er voor het eerst aan. Ze is een voorwaarde om iets te kunnen zien, een zo grote voorwaarde dat zij niet tot hoofdzaak is te promoveren. Je kunt haar niet zien, de ruimte puur, die door geen voorwerp, landschap of horizon wordt belemmerd.
Maar je hebt elke dag wel een notie van ruimte, tussen oog en dak, tussen oog en winkel, tussen oog en sigaret. Later kwam ik diezelfde ruimte tegen bij Samuel Beckett, die er een naam voor had: 'no-man's land', het niemandsland tussen oog en voorwerp. Kijk naar de rug van je hand, dan naar de palm. Het zijn twee manieren, twee verschillende beelden om de ruimte tussen je hand en je ogen aan je blik te onttrekken.
De vluchtige blik, de ruimte tussen oog en voorwerp, het is vooral het terrein van de schilders, wij worden daar hoogstens toegelaten.”

Nu, het is al een tamelijk oude gedachte dat literatuur, en bij uitbreiding ook elke gestructureerde vorm van spreken of schrijven – zoals deze uiteenzetting er ook een is – een medium is dat in wezen te maken heeft met tijd. Dat is heel eenvoudig: u moet even wat tijd doorbrengen met mijn tekst om het hele verhaal dat ik u uit de doeken ga doen tot u te nemen. Schilderen daarentegen, of bij uitbreiding beeldende kunst, is een medium is dat in wezen te maken heeft met ruimte. Want u kan een beeldend kunst werk in principe in 1 oogopslag zien. U kan er wel of u kan er geen tijd voor nemen, maar er wordt door de kunstenaar niets aan toegevoegd, of u nu korter of langer blijft staan kijken.

Die gedachte moet genuanceerd worden omdat tijd en ruimte uiteraard altijd samengaan: u moet tijd nemen om naar een kunstwerk te kijken om het echt te “zien”. Het is niet gek dat men dat wel eens "lezen" noemt.
Maar toch blijft het een belangrijk verschil. Ruimte blijft in de eerste plaats iets dat een basisbeginsel is voor beeldende kunst. De beeldende kunst kan ruimte tonen op een heel directe manier, veel directer dan de literatuur dat kan.

Toen ik dit fragment las wist ik dat ik het wou gebruiken om te spreken over het werk van de kunstenaars in deze tentoonstelling. Want hun werk is wel degelijk erg verschillend, en toch voelde ik meteen dat ze alle drie iets deelden. En dat dat iets te maken had met de manier waarop ze omgaan met de ruimte in hun kunst.

Laat ik beginnen met het werk van Jasper Niens.

Het werk van Niens handelt heel expliciet over de ruimte, meer bepaald over de constructie van de ruimte die ons omringt, en hoe wij ons van die constructie niet altijd meer bewust zijn. Niens wil met zijn installaties en zijn studies dat bewustzijn weer terugbrengen, door ons heel fysiek met de constructie te confronteren. Heel geslaagd vind ik hoe Niens daarbij de vele betekenislagen van de ruimte kan synthetiseren: haar fysieke aspect, maar ook haar sociale, bouwkundige, symbolische en gewoonweg puur esthetische betekenis. Het ene steekt ook niet uit boven het andere: alles gaat hier hand in hand.

Ik wil het echter vooral hebben over dat fysieke aspect.

De laatste alinea van het stukje tekst van Schippers is wat dat betreft erg betekenisvol. “Kijk naar de rug van je hand, dan naar de palm. Het zijn twee manieren, twee verschillende beelden om de ruimte tussen je hand en je ogen aan je blik te onttrekken.” In feite zegt Schippers hier iets enorm wezenlijks over het particuliere ruimtelijke bewustzijn van de mens, met name: dat dit in allereerste instantie voortkomt uit de fysieke gewaarwording.

Waar Niens in slaagt, dat is dat waar Schippers beeldend kunstenaars om bewondert: hij toont niet zomaar de ruimte, maar hij doet meer: hij maakt ze voelbaar. Hij slaagt erin een energetisch spanningsveld op te roepen waarvan je als toeschouwer deel gaat uitmaken. Het is immers zo dat je een werk van Niens niet kan waarnemen zoals het hoort, dat je het niet ten volle kan vatten of ervaren, als je die confrontatie niet aangaat, als je niet op een of andere manier deelneemt aan de constructie zoals die door hem wordt geformuleerd.
Tot nu toe werkte Niens dit zeer letterlijk uit: een doolhof dat zijn betekenis pas vrijgeeft wanneer je er doorheen loopt. Of een massief object uit houten planken dat je moet verrollen om de kamer waar het staat te kunnen betreden. In deze tentoonstelling toont Niens werk dat in dezelfde lijn ligt, maar hij verbeeldt de idee nu ook op een andere manier. In een soort documentalistische kortfilm die hij maakte samen met Ana Fernandez zien we een man die een berg opklimt met een ladder. Het is een wat grappig beeld: de man, in een simpele short gekleed, heeft een huis-tuin-en-keuken-ladder onder de arm. Zo eentje die groter is dan een gewone trapladder, maar toch erg in gebruik bij de meesten onder ons. Daarmee klautert hij zo goed als dat kan door een bebost bergterrein omhoog. Soms helpt de ladder hem… maar soms is ze een blok aan het been. Toch neemt hij ze mee, zonder doel schijnbaar…. Want waar zou je op zo’n door god vergeten locatie zo’n laddertje in hemelsnaam voor nodig hebben? Het indraaien van een lamp? Verre van waarschijnlijk…

De man gaat ook nergens heen: hij blijft altijd op dezelfde berg, er komt geen einde aan dit verhaal. Je ziet enkel het klauteren, op en neer, links en rechts, met vallen, en opstaan. Dit is in feite niet erg verschillend van wat we allemaal elke dag doen: we passen ons aan de omgevingsruimte aan. Als we vooruit moeten dan bewegen we onze benen. Als we van richting veranderen dan draaien we ons om. We doen dat automatisch, en maar goed ook want anders zouden we allemaal constant tegen deuren aanlopen. Door in te zoomen op de man en de ladder doet Jasper Niens net hetzelfde als met zijn installaties: hij activeert een bewustzijn van jezelf, van je eigen fysieke aanwezigheid. Een bewustzijn van hoe je lichaam in de ruimte staat. En meer nog: van je flexibiliteit, en dus ook: van hoe vloeibaar de grens is tussen jezelf en de ruimte. Hoe beweeglijk die grens van je lichaam is.

Het bewustzijn van jezelf in de ruimte, dat is iets primordiaal menselijks, een basisbewustzijn. Zoals gezegd: we handelen er automatisch naar. Maar vandaag is de grens tussen lichaam en ruimte als topic toch wel extra cruciaal: onze ruimte is immers nog nooit zo complex geweest. Ze verandert immers voortdurend. Ze is wispelturig. Ze is “hybride ruimte”, een verstrengeling van het concrete en het virtuele. De grenzen kunnen heel vloeibaar zijn. En waar dat wat ons lichaam omgeeft, verandert, daar verandert het lichaam ook mee. Dat maakt zo’n werk dat focust op die verhouding vandaag de dag erg relevant.

Ik kan die lijn van Niens zo doortrekken naar het werk dat Mark Vincent Houston in deze tentoonstelling toont.

Als je het grotere geheel van dit oeuvre bekijkt dan zou je niet meteen zeggen dat de constructie van de ruimte rond de mens hier zo cruciaal is. Het fotografische portret is een constante, soms met narratieve inslag, soms eerder gestileerd esthetisch. In deze nieuwe reeks werken zijn al die elementen eveneens aanwezig, maar daarnaast is er een nieuw gegeven: dat van de ruimtelijke dynamiek. Houston legt hier dansers vast, net op het moment dat ze een soort valbeweging maken. Dat ik spreek van dynamiek lijkt misschien gratuit: want het gaat hier over dans. En dans is beweging, dus dynamisch. Laat ons echter even verder kijken naar de keuze van precies die pose.

Houston legt een houding vast die je als mens nooit zou kunnen vasthouden. “Pose” is in feite dus een verkeerd woord, want het veronderstelt rust. Hier zien we echter momentopnames van een beweging, een zeer wankel moment daarvan zelfs. Dat voel je als kijker, dat weet je uit eigen menselijke ervaring. Alweer maakt dat je bewust van je fysieke zijn, van de principes daarvan. Het maakt je bewust van je manier van staan, bewegen, van je onderworpenheid aan de zwaartekracht.

Prachtig vind ik het spanningsmoment in deze werken. Het stilstaan bij de verhouding tussen lichaam en ruimte gebeurt hier immers vooral door de keuze voor een moment met een dubbele bodem. Zo'n val kan wel of niet intentioneel zijn, kan wel of niet deel uitmaken van de dans, ... kan wel of niet kwetsbaar zijn. Juist door het esthetische van het gehele beeld, krijg je een complex gegeven: wat is mooi? Lukken? Of juist mislukken? Maakt het iets uit wat wat is? Je kan het niet echt achterhalen, en tegelijkertijd breek je juist daardoorheen: je mag voelen wat het is om te vallen. Vallen kan mooi zijn. Wat voor vallen dan ook.

Tenslotte is er ook het werk van Tom De Groot. Wat iets heel anders is.

Uiteraard spreekt dit werk over ruimte in de zin van het materiële domein van een schilder. Is dat er wel? Zijn die grenzen niet enorm relatief geworden? Zijn ze niet enorm vloeibaar geworden, ook op materieel niveau? Wat kunnen nieuwe synthetische materialen en hun nieuwe toepassingsmogelijkheden betekenen in dat verhaal? Enzovoort… : een onderzoek naar kleur en vorm.

De manier waarop Tom De Groot dit onderzoek voert, verraadt echter een nieuwe visie op dynamiek in de ruimte van de schilderkunst. En De Groot trekt aan die grenzen met een groot gevoel voor souplesse. In die materialen op zich, maar ook hoe hij ze gebruikt, daarin zit immers dynamiek, en dat gevoel krijg je niet door de combinatie van kleur en vorm, maar vooral door de tactiele eigenschappen van die materialen. De dingen zijn stroperig, druiperig, maar compact, krachtig, vol potentieel. Net zoals de dansers bevroren worden in een moment met dubbele bodem: zo schijnt het materiaal hier te leven, te bewegen, en zien we slechts een enkel punt waarin het werd stopgezet. Maar het kon evenzeer blijven doorgegaan zijn.

Ik moet zeggen dat dit werk mij eerst en vooral op die manier heeft geraakt. Je ziet aan de compositie dat ze ontstaan is daar waar de dynamiek van de materialen en de fysieke handeling van de kunstenaar elkaar tegenkwamen. Maar bovendien ook: dat die grens erg beweeglijk is. Wat bepaalde het uiteindelijke rustpunt? Dat lijkt meer een viskeus proces geweest te zijn. Juist dat tactiele aspect lijkt mij erg krachtig hier. Dit gaat over het uitrekken van restricties. Over verder gaan. Over grenzen heen gaan. Eindeloos uitpuilen en overlopen. Over het tastbare uitbreiden en verleggen.

De kunstenaar die de fysieke grenzen van de materiële ruimte bespeelt, met plezier, met enthousiasme. De dynamiek van de danser die zich overgeeft aan de zwaartekracht. De beweeglijke grens tussen lichaam en antilichaam. Dat is wat al deze kunstenaars delen: een onderzoek naar consequenties van nieuwe ruimtelijkheid. En dat voeren ze met een soort brutaliteit bijna, of onbezonnenheid, maar in ieder geval met heel wat positieve energie.

Het verbeelden van de principes van ruimte, zij het die van het medium, het lichaam of de constructie daar rond, dit is op zich niet vernieuwend – het is zoals gezegd juist eigen aan de beeldende kunst. Als je daarin echter een bewustzijn kan oproepen van de hedendaagse vloeibaarheid van de ruimte, dan is dat vandaag wel erg to the point. De ruimte rondom is immers nog nooit zo vloeibaar geweest, zo veranderlijk, en de interactie ervan met ons lichaam nog nooit zo complex.

Als u mij een daarin kan volgen, dan toont deze tentoonstelling aan dat dit onderzoek op heel veel verschillende manieren kan worden gevoerd, en dat het tot zeer verschillende resultaten kan leiden. Er is zeker meer dat deze jonge kunstenaars verbindt dan enkel en alleen het feit dat ze jong zijn; alle drie vatten ze hier iets dat wellicht heel eigen is aan hun generatie. Rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan… het zijn variaties op een thema: flexibel in een hybride wereld zijn. En dat blijkt eindeloos fascinerend…